In het uiterste zuidoosten van Normandië ligt de Perche, een rustieke landstreek met veel natuur. We laten de grote steden links liggen en gaan op zwerftocht door deze schitterende streek vol paarden, appels en bossen, weidse uitzichten en schattige verborgen dorpjes.
De Perche is in het verleden en heden van alles geweest, van een graafschap tot een parc naturel. Tot departement heeft de streek het echter nooit weten te schoppen – dat zou dan vast Huisne hebben gegeten, naar de rivier die het gebied doorkruist, al ontspringen ook de Eure, de Sarthe, de Avre en de Loir in deze waterrijke streek op het randje van meerdere regio’s.
Toch zullen veel Fransen de Perche als Normandië beschouwen, een uithoek van Normandië weliswaar, helemaal in het zuidoosten. Voor veel Parijzenaren is het een groene achtertuin vol glooiende heuvels en uitgestrekte bossen, op nauwelijks een uur rijden van de hoofdstad. Die bossen waren er al van oudsher: de van oorsprong Gallische naam ‘Perche’ verwijst naar de aanwezigheid van bos, en daar was men zich nog lang bewust van. Zo schreef Jean-Joseph Expilly in 1786 dat de streek zo heette ‘vanwege de schoonheid van de bomen waarmee het land bedekt is’.
Wat de historische hoofdstad is, daarover bestaat geen eenduidigheid: zowel Mortagne-au-Perche, Bellême, Corbon als Nogent-le-Rotrou zouden graag met die eer gaan strijken; wij slaan vandaag rebels Mortagne over en beginnen in La Perrière.
Aan de westzijde van het uitgestrekte woud van Bellême ligt het karakteristieke dorp La Perrière. Over de oude stenen van de huizen in het dorp ligt een rode of een gele glans, die naar gelang het zonlicht oplicht of donkerder wordt. Dwalend door de kleine straatjes en steegjes met enkele opvallende namen – al zou ik niet graag in de ruelle Puante (de stinkende steeg) willen wonen – geniet je van de rust die het dorp uitademt en ontdek je de statige oude huizen uit vervlogen eeuwen.
Van het middeleeuwse kasteel dat Yves van Bellême hier rond het jaar 1000 liet bouwen is niets meer over, evenmin als van de stadsmuren – dat alles is door de Engelsen tijdens de Honderdjarige Oorlog met de grond gelijk gemaakt. De rijkdom verwierf het dorp in de 19e eeuw, met een speciale techniek van weven en borduren, die op visnetten lijkt – als een voorloper van de netkousen. De Onze-Lieve-Vrouwekerk ligt ongeveer op het hoogste punt van het dorp. Het paadje langs het kerkhof biedt je een schitterend uitzicht, kilometers ver in de rondte, tot aan de bossen van Perseigne; zoals je La Perrière ook al van veraf ziet liggen.
…
Het hele artikel lezen? Lees verder in de nieuwe En Route zomereditie (#180). In de winkel verkrijgbaar of als extra bij een nieuw (cadeau) abonnement.